NATRIUM
De plasma natriumconcentratie ligt in direct verband met de waterhuishouding
We spreken globaal
van hyponatriëmie vanaf <135 mmol/l
en
van hypernatriëmie vanaf >146 mmol/l
KALIUM
- Verschillende factoren bepalen of kalium intra- of extracellulair zit:
-> arteriële pH:
- acidose: hyperkaliëmie
- alkalose: hypokaliëmie
- Wat is de invloed van calciumtoediening?
-> drijft kalium intracellulair (= Beta 2 effect)
- Insuline:
-> hyperkaliëmie: verhoogt vrijstelling insuline
-> hypokaliëmie: verlaagt vrijstelling insuline
- Afbraak van cellen:
-> brandwonden
-> Crush trauma
-> Hemolyse
CALCIUM
- 99% in het skelet
- 3 vormen in het plasma:
* eiwitgebonden: 90% aan albumine
-> bij albuminetekort daalt plasmaconcentratie
-> binding aan eiwit is variabel:
- verhoogd bij alkalose
- verlaagd bij acidose
* geïoniseerd:
-> is het meest actieve voor hart en spieren
-> geregeld door: - PTH
- Vit D
* als complex
-> Ca2+-citraat
We spreken globaal van hypercalcemie bij een Ca2+>2,6 mmol/l
en van een hypocalcemie bij een Ca2+< 2,15 mmol/l
Opgelet igv hypocalcemie
- Ca2+ steeds samen bekijken met albumine
als ook hypoalbuminemie
- Niet altijd echt hypocalciemie
eerst correctie albumine
MAGNESIUM
We spreken globaal van een hypomagnesemie vanaf <0,75 mmol/l
en van een hypermagnesiëmie vanaf >1,05 mmol/l
FOSFOR
Belang bij:
- stofwisseling: vetten, eiwitten
- vorming van ATP
Totaal in lichaam:
650-800 g
We spreken van een hypofosfatemie bij P<0,4 mmol/l
en van een hyperfosfatemie vana >1,5 mmol/l
Voeg een nieuwe reactie toe
Login [1] om te reageren